Vissen op de IJssel, kleine materialen
In het vorige deel ben ik uitvoerig ingegaan op de grotere materialen die we nodig hebben aan de waterkant en de rol die dit speelt. In het vervolg daarop zal ik ingaan op de (ik durf wel te zeggen) grotere rol die het kleinere grut speelt op je uiteindelijke vangst. Het zal de vis natuurlijk een spreekwoordelijke worst wezen of je nu op een super-de-luxe viskist zit of een krukje, of dat je met de duurste hengels of molens vist. Een vis moet gewoon eten en dus stort ie zich op je haakaas.
Nu wil ik het eerder door mij geschreven hoofdstuk natuurlijk niet bagatelliseren… dat zou wel erg dom zijn. Nee, deze degelijke basis gaat ons helpen bij alles wat nog volgt, zouden we deze namelijk niet hebben dan gaat het vervolg ook een heel stuk minder goed verlopen.
Ik ben van mening dat het in het vissen gaat om combinatie van verschillende factoren, wie dit het beste begrijpt en hier op een goede manier invulling aan kan geven, zal de meeste en/of grootste vissen gaan vangen! Vissen = puzzelen, dus proberen we om zoveel mogelijk puzzelstukjes op de juiste te krijgen toch? De grote rol die ik toebedeel aan klein materiaal en gebruikte systemen is er één van niet te onderschatten betekenis, dit zal ik in dit hoofdstuk aan jullie gaan uitleggen.
Ik begin met de lijnen, deze zijn er in veel verschillende diktes, kleuren en met eigenschappen en er komen er nog steeds dagelijks bij. De techniek heeft er vooral in het laatste decennium voor gezorgd dat er voor alle soorten visserijen wel lijnen op de markt zijn gekomen, dus ook voor de feedervisserij. Zelf heb ik jarenlang uitsluitend dyneemalijnen gebruikt, dit vanwege de perfecte beetindicatie. Deze keuze was vooral gebaseerd op ervaringen op het binnenwater en niet op de rivier.
Naarmate ik meer ervaring opdeed aan de rivier merkte ik dat ik vissen verspeelde door het ontbreken van de rek in combinatie met de sterke stroming en dito vissen. Dus ik besloot na enkele jaren weer terug te stappen op “ouderwets” nylon, dit bracht gelijk de extra buffer die ik nodig achtte. Maar al na een paar vissessies werden de door mij weggestopte nadelen van nylon weer zichtbaar. Het kinken en twisten van de lijn, het geheugen en de slijtage, eigenschappen die ik in het verleden al zeer irritant vond.
Toch waren er verschillende vissers die ogenschijnlijk probleemloos met nylon visten en ik wilde natuurlijk achterhalen met welke soort dit was. Het betrof een serie Dual-Band lijnen van het merk Maver. Deze lijn heeft veel minder rek, is slijtvast en heeft weinig geheugen. De lijn is niet overal verkrijgbaar maar wie goed zoekt zal deze vast ergens in het schap tegenkomen. Ook over andere nylonlijnen heb ik intussen goede geluiden gehoord, zolang ze maar aan eerdergenoemde eigenschappen voldoen dan zijn ze prima bruikbaar!
Een ander voordeel dat nylon boven dyneema heeft is dat je minder waterdruk ondervindt, doordat deze lijnen ronder en gladder oppervlak hebben dan dyneema. Nylonlijnen gebruik ik tot op een afstand van 30 a 35 meter, hierna loopt de beetindicatie sterk terug. De dikte van mijn hoofdlijn ligt tussen de 25 en 28/100.
Vanaf deze afstand schakel ik over op dyneema lijnen. Ik heb hier altijd een hengel mee opgetuigd. Voor zowel het roof- als witvissen gebruik ik sinds enkele jaren de lijnen van het merk PowerPro en hier ben ik nog steeds erg tevreden over. Deze lijn is dun qua diameter, sterk, rond, in verschillende kleuren verkrijgbaar en behoorlijk slijtvast.
Denk er altijd aan dat je bij het gebruik van dyneema op de IJssel deze probeert te vissen aan een vergevingsgezinde, soepele stok en niet aan zo’n stijve pook want dat kost echt een hoop vis. Wanneer ik met dyneema vis gebruik ik altijd een nylon-voorslag van zo’n 10 meter, deze bevestig ik met de Albrightknoop. De door mij gebruikte lijndiktes variëren van 10 tot 12/100.
Dan de montage, een veel besproken kwestie onder feederaars, ten onrechte denk ik. Eén tip: keep it simple! Mijn simpele doch effectieve montage is de lus-in-lus-montage die ik rechtreeks uit de voorslag of hoofdlijn maak.
Ik begin met een lus van zo´n 40 cm waar ik een gliding-swivel (aparte wartel met speciale connector van kunststof die de lijn beter geleid, dus minder weerstand!) en een kleine speldwartel in hang. Deze lus knoop ik op ongeveer de helft dicht met een dubbele knoop waardoor er 2 gelijke lussen ontstaan. De speldwartel moet in de onderste lus hangen en de glider in de bovenste. De onderste lus zet je dicht met een paar dubbele knoopjes zodat deze niet gemakkelijk in de war raken. Aan de bovenste speld komt dan de voerkorf en in de onderste de onderlijn. Het fijne aan deze montage is dat deze zelden of nooit in de war raakt en de vis zichzelf haakt nadat hij het aas heeft gepakt, dus aanslaan is veelal niet nodig.
De onderlijnen die gebruikt worden zijn door de jaren heen van een steviger slag geworden. Zo begon ik met onderlijntjes van 12 tot 14/100, maar dit wreekte zich al snel toen de eerste barbelen zich aandienden. Nu zijn deze opgewaardeerd naar 18 a 22/100 en soms moeten deze er nog wel eens aan geloven. De lengte ervan wordt aangepast aan de omstandigheden en stek, maar met een gemiddelde van 100cm zit je vaak aardig goed.
Over voerkorven heb ik in deel 1 al gesproken over de stekkeuze versus het gewicht, nogmaals samengevat
- Op stekken rondom binnenbochten gebruik je lichtere korven tussen 50 en 90 gram
- Op strekdammen en stekken rondom buitenbochten gebruik je zware korven tussen 80 en 140 gram
Dus wil je overal je slag kunnen slaan zorg dan dat je korven tussen de 50-140gram bij je hebt. Belangrijk onderscheid tussen korven zijn de ankers. Korven zonder ankers gebruik je hoofdzakelijk wanneer je ”rollend” wilt vissen en deze zijn goed te gebruiken bij een schone bodem en niet te harde stroming. Deze manier van vissen is erg succesvol bij de visserij op blankvoorn, winde, kolblei en barbeel. De truc is dan om een korf te nemen die zo zwaar is dat hij nét blijf liggen en zich slechts af en toe verplaatst, dit zijn vaak de momenten waarop je een aanbeet krijgt.
Ankerkorven gebruik je wanneer je niet wilt dat je aas zich verplaatst, een bodem met veel stenen of wanneer je in de hardste stroming wilt vissen. Ook kan het de manier zijn om gerichter op brasem te vissen omdat je aasaanbieding dan passiever is. Groot voordeel van het gebruik van ankerkorven is ook dat je gemiddeld 20-30gram lichter kunt vissen en dat kan bij een steil talud soms net het verschil uitmaken tussen wel of niet vast komen te zitten. Ook zal een ankerkorf in hevige stroming langzamer over de bodem “lopen”.Nadeel van vissen met ankerkorven vind ik het wat springerige effect op de top, dit onstaat wanneer de korf zich vastgrijpt in de bodem en onder druk van de stromingweer loskomt. Wat dat betreft heeft een ankerloze korf altijd mijn voorkeur wanneer de omstandigheden dit toelaten. Een korf zonder ankers loopt op een natuurlijker manier met de stroming mee en triggered meer vis!
Het laatste onderdeel in de categorie small-business zijn de haken.
Het gebruik van haken wordt zwaar onderschat door velen! Voor IJssel-visserij gebruik ik haken van verschillende merken, maar heb een lichte voorkeur voor de haken van Gamakatsu. Belangrijkste eigenschap die iedere haak volgens mij moet hebben is dat deze altijd vlijmscherp is! Andere belangrijke zaken voor deze specifieke visserij zijn dat de haken bijzonder sterk moeten zijn en in geen geval mogen uitbuigen en een ruime haakbocht moeten hebben vanwege het grote aas en betere inhaking (zelfhaaksysteem).
Haakgroottes lopen uiteen van een maatje 6 tot 12, waarbij ik geneigd ben om naarmate de watertemperatuur oploopt steeds groter en grover te gaan vissen. Haken vallen onder de goedkopere spullen uit ons arsenaal dus zorg dat je er genoeg bij je hebt in verschillende soorten en afmetingen.
Wanneer je vast hebt gezeten controleer dan altijd je haakpunt en zet zonnodig een nieuwe aan. Ook wanneer je na een tijdje merkt dat je aas niet meer lekker op de haak gaat zet dan een nieuwe aan. Doe je dit niet dan zul je onherroepelijk vis gaan verspelen.
Tot slot nog iets dat direct in het verlengde ligt met het haken van vis, het onthaken van vis! Een attribuut dat hierbij nooit mag ontbreken is een hakensteker of onthaaktang. Die laatste wordt door mij nog maar zelden gebruikt om de simpele reden dat de eerste veel gebruiksvriendelijker is voor zowel vis als visser. Een hakensteker hoef je alleen maar over je lijn te schuiven, de draad onder lichte spanning te houden en de haak in een duwtje te geven. Het gebruik van een onthaaktang doet een vis vooral bij een geslikte haak vaak geen goed, omdat deze vrij grof is en een grotere wond in de vissenbek achterlaat. Ik raad dan ook het gebruik van een hakensteker aan. Zorg dat je altijd een hakensteker dicht bij hebt zodat een vis niet onnodig lang op het droge hoeft te zijn. Sommigen zie je met een touwtje met daaraan de hakensteker om hun nek, weer anderen hebben ‘m achter hun oor, t’is maar wat je prettig vind.
Wat ik hiermee duidelijk wil maken en dat zullen de opmerkzame lezers onder jullie vast al wel tussen de regels door hebben gelezen: ”Wees zuinig op je vangst en ga er met respect mee om!”
Met deze mooie woorden sluit ik het hoofdstuk over materialen af en hoop jullie meer inzicht te hebben gegeven om zo betere keuzes te maken.
Volgende week in DEEL 4 Het mysterie achter voer & aassoorten?